Geschiedenis van Huize Frankendael

Huis Frankendael | foto Edwin van Eis Huis Frankendael | Edwin van Els

Frankendael is de enige overgebleven buitenplaats in de Watergraafsmeer. Langs de Middenweg lagen ooit tientallen buitenplaatsen naast elkaar. In de Gouden Eeuw ontwikkelden rijke Amsterdammers tot in de wijde omtrek van de stad speciale gebieden waar buitenplaatsen werden gesticht. Ver van de drukte van de stad kon de eigenaar zich daar in kleine kring terugtrekken om te genieten van de natuur, de oogst aan groente en fruit en de rust van het buitenleven. Aan de Amstel en de Vecht, maar ook in ’s-Graveland en Kennemerland zijn nog mooie voorbeelden te vinden. Het historische complex van Frankendael – nu een beschermd rijksmonument – was ooit een buiten de stad gelegen zomerverblijf.

Een buitenplaats in Amsterdam

De stichting van het buiten dat wij nu kennen als Frankendael heeft waarschijnlijk niet lang na de droogmaking van de Watergraafsmeer (1628-1629) plaatsgevonden. In 1631 werden in de droogmakerij de eerste percelen voor ontwikkeling uitgegeven, maar 20 jaar later vond er een overstroming plaats en moest de Meer opnieuw worden drooggemalen. Nicolaas van Liebergen stichtte na die tweede drooglegging in 1660 op de hoek van de Middenweg en de Grote Tochtsloot een hofstede die bestond uit een symmetrisch gebouwd huis met bijpassende tuin met loofwerken en een moestuin. Maar in 1672 kwam de Meer opnieuw blank te staan: op last van de Vroedschap werd de droogmakerij onder water gezet om het naderende Franse leger tegen te houden.

Kaart Amsterdam, 1770 | Jan Mol | collectie UvA Kaart Amsterdam, 1770 | Jan Mol

De Watergraafsmeer, 1719 | Pieter van den Berge | Bijzondere Collecties UvA De Watergraafsmeer, 1719 | Pieter van den Berge

Toen Izaak Balde in 1695 eigenaar werd bestond de hofstede uit een ‘huysinge, bepotinge, beplantinge en verder getimmerte’. Hij gaf de buitenplaats de naam Frankendael, naar het protestantse toevluchtsoord Frankenthal van zijn grootvader in de Palts bij Worms. Hij breidde het landgoed uit en gaf het huis omstreeks 1733 het huidige aanzien: een hoog corps-de-logis waar aan weerszijden lagere koetshuizen en stallen op aansluiten. Het huis werd gedecoreerd met versieringen in Hollandse Lodewijk XV-stijl, met krulwerk, festoenen en rocaillemotieven. Aan de achterzijde ontstond een uitbouw die goed uitzicht bood op de siertuin, die ooit weelderig was aangelegd met in vorm gesnoeide struiken, gekleurde schelpen en veelsoortige bloemen. Sindsdien is de omgeving van het huis nog vele keren op de schop gegaan.

Originele elementen in het interieur

Hoewel er in de tuin veel veranderde, is in het interieur de achttiende-eeuwse indeling en afwerking met stucwerk en betimmeringen nog grotendeels aanwezig. Op de hoofdverdieping zijn alle oorspronkelijke houten vouwblinden met bijbehorende luikkasten nog aanwezig. De voordeur geeft toegang tot een gang in de middenas van het huis. Links, rechts en aan het uiteinde van de gang komen drie dubbele deuren met spiegelboogvormig lijstwerk op de gang uit. De wanden en het plafond zijn er wit gestuct en voorzien van ornamenten met eenvoudige motieven in Hollandse Lodewijk XIV-stijl, Deze gedetailleerde verfijning dateert uit de bouwtijd (circa 1733), vermoedelijk ten tijde van en in opdracht van Izaak Balde. Aan het uiteinde van de gang bevindt zich de uitgebouwde tuinkamer. In het souterrain is de balklaag in het zicht en bleven een keukenschouw en een vliegenkast uit de tijd van de grote verbouwing van Izaak Balde bewaard.

Van buitenplaats tot kwekerij

Sinds de vroege negentiende eeuw werd Frankendael permanent bewoond. In 1866 werd het huis eigendom van de Koninklijke Nederlandsche Tuinbouw Maatschappij Linnaeus die het huis in gebruik nam als kantoor, eetzaal en boekerij. De gemeente bracht er in 1882 de kantoren en de tuinbouwschool van de Stadskwekerij in onder, waarna het in 1894 werd bestemd tot woning van het hoofd Gemeentebeplantingen.

Sporen van de laatste bewoners

In 1957 werd Frankendael door de gemeente als ambtswoning aan de stadsarchitect Ben Merkelbach aangeboden. Zijn nazaten woonden en werkten tot 2004 in het pand. De sporen die al deze achtereenvolgende gebruikers in het huis hebben achtergelaten verlenen het een extra cultuurhistorische dimensie.Zo herinnert op de hoofdverdieping een wandmozaï­ek dat werd ontworpen door beeldend kunstenaar en illustrator Noni Lichtveld (dochter van de schrijver Albert Helman, pseudoniem van Lou Lichtveld) aan de laatste bewoningsfase. Het mozaïek is geplaatst in een eenvoudige moderne keuken die in 1957 werd aangebracht. Het ontwerp voor de keuken maakte de toenmalige bewoner, stadsarchitect Ben Merkelbach, zelf. Het bewaard gebleven mozaïek toont voorwerpen en figuren uit het huis Keizersgracht 574, waar de familie Merkelbach-Lichtveld tot 1957 woonde. Het huis aan de Keizersgracht was ook het ouderlijk huis van Merkelbachs vriend en voormalig compagnon Ch.J.F. Karsten.

Tuin- en parkaanleg in vogelvlucht

Toegangspoort | foto Bureau Monumenten & Archeologie Toegangspoort | Bureau Monumenten & Archeologie

Beelden en poort

De huidige aanleg van de tuin en het park van Frankendael laat verschillende fasen van gebruik zien. Waarschijnlijk onder Izaak Balde ontstond de rechthoekige, door boomsingels omgrachte huisplaats. In 1770 werd aan de voorzijde langs de Middenweg de marmeren beeldengroep met stroomgoden Neptunus, Amphitrite, Arion en schelpvormig bassin geplaatst. Het is gesigneerd ‘I(gnatius) van Logteren, 1714’ en was afkomstig van de buitenplaats Driemond bij Weesp. Op het voorterrein staan vier beelden van omstreeks 1700, die waarschijnlijk ook door Jan Gildemeester, eigenaar vanaf 1759, werden geplaatst. Een manshoog beeld op een vierkante pedestal toont Ceres met een korenschoof en een kroon van korenaren. Een ander beeld stelt Bacchus voor die een kroon van druivenranken draagt en in de linkerhand een bokaal gevuld met druiven houdt. Het derde beeld is dat van Koning David met kroon en harp, het vierde is een kop van een negroïde jongen die vermoedelijk als voetstuk van een vaas dienst deed.

In 1783 plaatste men de classicistische houten poort naar een ontwerp van Jacob Otten Husly (1738-1796), architect van Felix Meritis. De opdracht voor de poort gaf Jan Gildemeester Janszoon, die Frankendael sinds 1779 bewoonde. Zijn wapen (een gebogen, geharnaste arm met in de hand een doodsbeen) is aan de achterzijde van de poort aangebracht, net als in het middenpaneel van de dakbalustrade van het huis zelf. Het hek en de vleugelstukken worden geflankeerd door houten pijlers met blokmotief. De gecanneleerde pijlers met Ionische kapitelen dragen houten pijnappels op consoles.

Permanente bewoning

Toch was het landgoed omstreeks 1800 meer dan alleen maar lusthof. De toenmalige eigenaar Anthony Dull was de eerste bewonder die van Frankendael zijn permanente woonhuis maakte, waardoor het karakter van de buitenplaats veranderde. De tuin wordt dan omschreven als ‘stalling, koetshuis, schuitenhuis, koepels, losse beelden op hun Termen, tuinbouwge­reedschappen, raamen voor percikken, druivenkassen, lessenaars, huis- en tuingereedschap­pen, wagens, karren, schuiten, pramen, beneevens het op de plaats zijnde gedierte, dertien morgen weyland en acht morgen hoo­­­­yland.’

Dull breidde het grondgebied van Frankendael flink uit door de belendende buitenplaatsen aan te kopen.

Hermitage

Dull voegde aan het begin van de negentiende eeuw ook de bakstenen hermitage of kluizenaarshut met zijn geconstrueerde landschap toe. Langs de landschappelijke waterpartij kon de wandelaar ronddwalen en zich romantisch in een andere wereld wanen.

Een hermitage of kluizenaarshut was een geliefd object in een landschappelijk aangelegde tuin. Tegenwoordig zijn dergelijke objecten bekend onder de verzamelnaam ‘folly’, maar ze zijn minder dwaas bedoeld dan ze nu op ons overkomen. In de veilige omgeving van het eigen landgoed werd een stukje natuurlijk ogend landschap met bossages, kronkelwegen en watertjes aangelegd. Daar kon de wandelaar zich in de natuur wanen, zich ontspannen en door de afwisseling van dit decor, met gebouwtjes die herinnerden aan voorbije tijden, zijn persoonlijke gedachten de vrije loop laten.

Van theetuin tot kwekerij

Vanaf 1835 werd het park gedeeltelijk opengesteld voor ­‘het beschaafde publiek’. In korte tijd groeide Frankendael uit tot een veel bezochte plezier- en ‘theetuin’ die onder Amsterdam­mers zeer geliefde was. De theetuin werd in 1866 weer gesloten door de nieuwe eigenaar, de Koninklijke Nederlandsche Tuinbouw Maatschappij Linnaeus, die het park tot boomkwekerij inrichtte en het huis inrichtte met een kantoor, eetzaal en boekerij. In 1882 werd het terrein van Frankendael Stadskwekerij.

Op verschillende delen van Frankendael werden in de Tweede Wereldoorlog bouwfragmenten opgesla­gen, onder meer van de Nieuwezijdskapel in Amsterdam, van de gevel ‘Het Moortje’ aan de Herengracht 126, lijsten en andere ornamenten van het Oudezijds Herenlogement, de boogvullingen van de kloostergang te Utrecht, stukken van de Kalkhaven te Gorinchem en gewel­fribben van de abdij te Middelburg.

Achtergevel | foto Bureau Monumenten & Archeologie Achtergevel | Bureau Monumenten & Archeolgie

Tuin en park nu

Van de vier singels met linden die de rechthoekige huisplaats oorspronkelijk begrensden bleven grote delen intact, terwijl andere delen door de verwerving van de naastgelegen buitenplaatsen werden vergraven. Vanaf de late achttiende eeuw kwam in fasen een landschappelijke aanleg tot stand, met grillige wandelpaden en heuvelpartijen. Een deel daarvan bestaat nog steeds, een ander deel werd later ingericht als heemtuin – een met inheemse planten ingerichte tuin ter instructie.

Aan het begin van de eenentwintigste eeuw besloot stadsdeel Oost/Watergraafsmeer om Frankendael weer een openbare functie te geven. Als onderdeel van de herontwikkeling van Frankendael is in de jaren 2003-2004 in opdracht van het stadsdeel de huisplaats voor het huis opgeschoond. Achter het huis werd een quasi achttiende-eeuwse, symmetrische tuin aangelegd, met karakteristieke bloemperken, lage buxushagen en parterres. Bij graafwerkzaamheden in augustus 2003 vlak achter het koetshuis stuitte men bij toeval op metselwerk. Omdat er onduidelijkheid bestond over de herkomst en datering van het muurwerk werd in overleg met alle betrokken partijen besloten tot een noodonderzoek door de archeologen van Bureau Monumenten & Archeologie.

Restauratiewerkzaamheden toegangspoort | foto Bureau Monumenten & Archeologie

Het muurwerk maakte onderdeel uit van een symmetrisch gebouwtje van circa 15 x 7 meter met een opvallende plattegrond, dat vlak onder het maaiveld lag. Het oude vloerniveau lag circa 60 cm onder het huidige maaiveld. De vloeren van de verschillende ruimten aan de zuidoostzijde van het gebouw waren oorspronkelijk met plavuizen betegeld. Tegen de zuidmuur was een waterkelder gebouwd.

Het formaat van de bakstenen, het gebruik van metselkalk, de soort plavuizen en het type waterkelder wijzen op een achttiende-eeuwse datering. De bakstenen zijn identiek aan de soort die is gebruikt bij de uitbreiding van het hoofdpand in 1720-1747. Na de sloop van het gebouwtje werd de onderbouw aangevuld met een pakket humeuze aarde. Deze egalisatielaag bevatte scherfmateriaal waarvan de meest recente dateren uit het eerste kwart van de negentiende eeuw.

Uit het archeologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de resten toebehoren aan een plantenkas of oranjerie uit de achttiende eeuw, die omstreeks 1820-1830 werd gesloopt. Omdat de fundering licht is, kan het gebouwtje niet volledig van baksteen zijn geweest. Een houten opbouw, waarschijnlijk voorzien van glas, ligt daarom meer voor de hand. Door het vele glas werd zoveel mogelijk zonlicht en warmte in de oranjerie gewaarborgd.

Een foto uit 1873 uit de collectie van de laatste bewoonster toont een gebouwtje dat qua vorm op het opgegraven grondplan past. Het onderschrift van de foto luidt: ‘Frankendael theekoepel (voormalige Oranjerie)’. De foto toont de gebogen entree van de oranjerie. Gelet op de hoge bomen die vlak achter het gebouwtje staan is de foto niet op de originele locatie genomen, de kas zou dan immers in de schaduw hebben staan.

Een plattegrond van Frankendael uit 1883 werpt meer licht op de zaak. Aan de noordzijde van het landgoed, verwijderd van de originele plek achter het huis, zijn de contouren van de oranjerie herkenbaar, hier echter in gebruik als volière. Een mogelijk verklaring is dat de achttiende-eeuwse opbouw van de oranjerie is verplaatst toen Frankendael in 1835 werd ingericht als theetuin. De bakstenen onderbouw van de oude oranjerie werd toen vervolgens aangevuld en verdween tot zeer recent uit het zicht.

Nadat het archeologisch onderzoek afgerond was zijn de resten van de oranjerie opnieuw onder de groene zoden verdwenen. De opgraving heeft een stuk geschiedenis van Amsterdams laatste buitenplaats permanent blootgelegd.

Literatuur

  • J.T.P. Bijhouwer, Nederlandsche tuinen en buitenplaatsen, Amsterdam 1942, p. 122-124
  • A. Duisenberg, J. Otten Husly (1738-1796). Avant-garde architect tijdens de Verlichting [Bibliografieën en oeuvrelijsten van Nederlandse architecten en stedebouwkundigen, BO­NAS] Rotterdam 1998, p. 95
  • P. M. Fischer, Ignatius en Jan van Logteren. Beeldhouwers en stuckunstenaars in het Amsterdam van de 18de eeuw, Alphen aan den Rijn 2005
  • A. Hendriksen, Watergraafsmeer, binnenzee, polder, lustoord, stadsdeel, Amsterdam 1998
  • B. Rebel e.a., Ben Merkelbach. Architect en stadsbouwmeester, Amsterdam 1994
  • Open Monumentendag Amsterdam 2003